Bolsward 1953-1968
Even buiten de veste van de oude hanzestad Bolsward lag onze derde pastorie. De woning is gebouwd op het dijklichaam van de oude Middelzeedijk. In de tuin was dit te merken aan het grote aantal schelpresten en de zware knipkleigrond. De achtertuin was ongeveer zeven meter diep en liep schuin af naar de sloot, die het stadspark omgaf. Een tuin met een heel park daarachter erbij! Een hek van kippengaas langs de sloot zorgde voor de veiligheid van de kinderen.
Wij woonden op een hoek en hadden dus aan drie kanten tuin. In de voortuin, met een ouderwets boogjeshek, werd het middenpad omzoomd door twee rozenperken en daarnaast twee grasveldjes, een ideaal badmintonveld. De zijtuin was van de straat gescheiden door een haagbeukheg, die met behulp van de koster met een gewone heggenschaar geknipt moest worden. Lamme-armenwerk! Een elektrische schaar kwam toen niet op onze begroting voor.
Voor de heg stonden forsythia, jasmijn en seringen, die slecht bloeiden. In de border waren slechts stoere vaste planten als helianthen en pioenrozen te gebruiken. Mijn lupinen uit Meppel kwijnden weg. Wieden en planten was erg moeilijk. De grond was óf gebarsten óf zij kleefde als stopverf. Het best groeide Friese weidevegetatie.
Grasmaaien bleek een wanhoop. De grond droogde nooit goed op en de wielen van de grasmachine slipten diepe sporen in het gras. Wij gingen aan natuurlijke graskorthouders denken. Er kwamen konijnen in een verplaatsbaar rennetje. Op de harde klei konden zij dat niet ondergraven. IJverig heb ik al die jaren Hollandertjes gefokt en het rammetje viel in de prijzen!
In de achterzijtuin stond een mooie oude abeel met een zonnige open plek eronder, aan de straatkant besloten door prikkende berberisstruiken. Dit wordt jullie speelplek, beloofde ik de kinderen. De zandbak voor de kleinste lag tegen het huis aan. Tijdens de eerste paasvakantie te Bolsward gingen wij enige dagen naar mijn ouders in Holland. Nauwelijks waren wij weer thuis, of mijn dochtertje kwam zeggen: “Mamma, er staan allemaal plantjes in onze speelplek!” Ik ging kijken en jawel, de grond was netjes omgespit en volgezet met aardbeiplanten. Hoe kon dit nu? Natuurlijk had ik zoiets kunnen weten. Een pastorie is eigendom van de gemeente en het predikantsgezin is tijdelijke bewoner…
Al spoedig meldde zich een bejaarde broeder, die vertelde dat hij aardbeiplanten over had en dacht dat zij wel in de pastorietuin van pas kwamen. Hij verzocht mij goed te wieden en zou af en toe komen kijken. Ik durfde de aardbeien niet weg te halen, maar besloot ook niet te wieden. Gras en paardebloemen zouden de overhand wel krijgen! De aardbeien groeiden echter prima en sommige zetten vrucht.
Toen kreeg ik hulp van kleine naakte tuinslakjes, die de halfrijpe aardbeien aanvielen. De attente broeder kwam kijken en verscheen prompt met slakkendood. Maar dit weigerde ik nadrukkelijk. Te gevaarlijk en niet juist voor de kinderen. Ik verzekerde de man dat als er veel slakken op de aardbeien kwamen, er ook wel dieren zouden komen om te slakken op te eten. En ik kreeg nog gelijk ook! Er verschenen eenden, die de slakken met aardbeien en al opaten. Van de aardbeienteelt kwam dus niets terecht en in de stad werd het hoofd geschud over de nieuwe dominese met zulke merkwaardige tuinideeën.
Gelukkig werd het aardbeienprobleem ‘gebroederlijk’ uitgepraat en de kinderen kregen hun speelplek terug.