32. Schooltuinjuf

Delft 1968-1974

Schooltuinjuf“Er staat een baantje voor je in de krant,” zegt mijn man begin 1970. “Delft vraagt leiding voor de school- en kinder­tuinen.” De volgende dag ging ik er op af en werd dadelijk aan­geno­men: twee keer per week een groep van twaalf kin­deren van tien tot twaalf jaar op de tuinen vlakbij Delf­gauw. De voor­middagen waren be­schikbaar voor tuinrondleidingen met schoolklassen.

Het was leuk om met de kinderen te zaaien, onkruid te wieden en van groenten en éénjarige bloemen te oog­sten. Ik kon de kinderen wijzen op allerlei bijzondere planten, dieren en in­secten die in de tui­nen voorkwamen.

Een probleem vormden de vele eenden die de jonge plantjes op­aten. Hoe raakten wij ze kwijt? Vangen, schieten en vergif gingen niet. De oplossing werd twee tuinkatten die de jongen vingen en de eenden verjoegen.

Op de instructiehoek in de tuin zaaiden wij landbouw­gewassen en planten met allerlei bloem-, blad- en zaad­vormen en zaadver­spreiding. In de nazomer kwamen schoolklassen op tuinexcursie. Het was nog wat pionieren, want ik was afhankelijk van weer en wind en van wat er te zien was. In later jaren kwam er een instructielokaal, zodat een les voorbereid kon worden.

Het succesnummer was de wonderboom van Jona (ri­cinus com­munus acer), een éénjarige plant, die enorm snel tot wel twee meter hoog kan opgroeien en grote handvormige blade­ren heeft. De vrucht heeft stekels en uit de zaden wordt wonder­olie gewonnen. Een kind kan gemakkelijk onder de plant zitten. De plant heeft veel water no­dig en wordt bij hitte spoedig slap. Bij deze plant kon ik het Jona-verhaal vertellen. Een bijbelverhaal werd werkelijkheid.

Namens de tuinders van Delfgauw kwam een vader vra­gen of de tuinderskinderen ook naar de Delftse tuintjes toe mochten. Dan leerden ze meer dan sla, kom­kom­mers en tomaten telen. Via de beide lagere scholen kon deze wens vervuld worden. Sindsdien was ik de schooltuin­juf van het dorp.

Van het één komt het ander. In september 1970 komt Marijke uit school met de nieuwe schoolkrant van haar scholen­gemeenschap. ’s Avonds lees ik het blaadje door. Dan treft mij de mededeling van de rector: “Helaas zal er dit jaar in de brugklassen geen biologie gegeven worden bij gebrek aan een leerkracht”. Ineens flitst het door me heen: “Ga jij dat doen!” Maar ik heb nog nooit voor een echte klas gestaan… Wel heb ik zondags­school, jeugdgroep, schooltuinen en zuster­kringen geleid en daarvoor cur­sussen gevolgd. “Ik pro­beer het. Nee heb ik, ja kan ik krijgen”.

Ik ga naar het volgende spreekuur van de conrector voor de brug­klassen. Ik ben laat, hij zal net in de auto weg­rijden.
“Wacht even!” roep ik.
“Mevrouw, ik heb weinig tijd, om twee uur heb ik een ver­ga­dering met de rector en de inspecteur.”
“Dat komt goed uit,” hijg ik en voor het autoportier kom ik met mijn voorstel voor de biologielessen. Nog nooit voor de klas gestaan? Het betreft hier tien brugklassen elk van dertig leer­lingen. “Ik kan het proberen. Gaat het niet, dan stoppen we”.

Die middag bespreken de heren mijn aanbod en zij gaan erop in. Om vier uur komt Marijke thuis met boeken en de nodige papieren. “Mam, wat ga je nu uithalen? Bij ons op school ko­men! Het kan niet gekker!”

Maar het ging wel door. Een week later stond ik twee dagen per week voor de klas en dat duurde vier jaar. Het was niet gemakkelijk, maar wel leuk!


Deze column verscheen oorspronkelijk op 17 augustus 1991 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *