Delft 1968-1974
Les geven in tien brugklassen met dertig leerlingen betekende dat ik driehonderd kinderen moest leren kennen. Elke week leerde ik mijzelf drie namen per klas, dan was ik in tien weken rond. Om orde te houden moest ik de leerlingen goed kennen. Onder deze driehonderd kinderen waren drie uit doopsgezinde gezinnen. Zij kenden mij al vanuit de gemeente.
Een klas is bezig met schriftelijk werk. Er gaat een vinger omhoog. “Ja, Menno?”
“Mevrouw Dominee, ik heb wat fout gedaan, wilt u even komen kijken?”
Ik loop naar Menno toe en help hem. Noch Menno, noch ik realiseren zich dat hij geen ‘Juf’ gezegd heeft, maar in de klas ontstaat een onderdrukt gegiechel: Mevrouw Dominee. Gelukkig krijg ik de jeugd weer rustig en aan het eind van de les leg ik uit waarom Menno ‘Mevrouw Dominee’ gezegd heeft. Veel indruk maakt dit niet op deze openbare-schoolkinderen en er ontstaat geen bijnaam door. Maar toch blijven de gevolgen niet uit. Lees verder