Staveren 1949-1953
Eén van de officiële taken van de predikantsvrouw was het meegaan naar begrafenissen. Daarbij had zij dan de ‘voorgang bij de vrouwen’. Een rouwstoet werd rond de jaren vijftig van de 20e eeuw in Friesland namelijk als volgt samengesteld: achter de baar liep de dominee met de naaste mannelijke familie, vervolgens kwamen alle andere mannen, tot de verste achterbuurman toe, dan kwam er enige ruimte en tenslotte de predikantsvrouw met de naaste vrouwelijke familie en daarna alle deelnemende vrouwen. De hele stoet schreed onder klokgelui van het sterfhuis of lokaal naar het kerkhof. In Warns liep men zelfs drie maal rond de kerk, alvorens bij het graf stil te staan. Volgens een oude traditie werd er voor een menniste begrafenis alleen geluid als erom gevraagd werd.
Natuurlijk diende men passende donkere kleding te dragen. In Staveren waren de predikanten allemaal jonge, pas begonnen pastoriebewoners en geen van de dames bezat een volledige rouwuitrusting. Daarom leenden wij, met uitzondering van de schoenen, de diverse kledingstukken aan en van elkaar.
Waren er meerderen van ons betrokken bij dezelfde begrafenis, dan had degene die de voorgang had, het recht op de gezamenlijke uitrusting. Zo ‘gingen’ wij ‘voor’ in een gereformeerd truitje, een baptiste rok, een hervormde regenmantel met paraplu en een doopsgezind hoedje en kousen. Dit bleef natuurlijk niet onopgemerkt, zodat mij tijdens een rouwkoffie gevraagd werd of ik het hoedje van mijn gereformeerd buurvrouw op had. Gelukkig kon ik naar waarheid antwoorden dat het mijn hoedje was!
In Warns was een oudere doopsgezinde broeder overleden en Leo had als consulent de begrafenis. Het was afschuwelijk weer. Er woei een stevige wind en een ijskoude natte sneeuw plakte tegen ons aan en druppelde langs de kragen van onze jassen naar binnen. De straat was papperig en glibberig. De stoet vertrok in de bovengenoemde samenstelling vanuit het doopsgezinde gemeentelokaal en zwoegde voort langs de lange dorpsstraat naar het kerkhof bij de hervormde kerk.
Onder het gaan besloten de voorste mannen, te weten de begrafenisleider, mijn man en de oudste zoon dat dit geen weer was om driemaal om de kerk te lopen en evenmin om toespraken bij het graf te houden. Alleen een gebed zou uitgesproken worden, dan zou men terug gaan naar het lokaal en daar kon ieder rustig naar eventuele toespraken luisteren.
Op zichzelf geen gek plan, maar de heren vergaten het tegen de dames te zeggen. Dat er éénmaal om de kerk gelopen werd, begreep iedereen wel, maar toen na het amen en het zakken van de kist de begrafenisondernemer vroeg: “Wilt u mij volgen?” volgden alleen de mannen.
De vrouwen bleven staan. “It is de begraffenis fan myn man en ik wol dat der nog sprutsen wurdt,” zei de weduwe, “dat is ôfpraet!“(1)
Haar dochter zei: “Mem hat gelyk.”(2)
Zolang de naaste vrouwelijke familie niet wegging, bleven de vrouwen staan. Ondertussen liep de stoet mannen reeds verder door. Wat moest ik doen? Ik rende naar het hek en riep: “Wachten, stoppen!”
Maar de mannenstoet hoorde niets en liep rustig door!
Op het hek zaten twee jongetjes van ongeveer tien jaar. Zij mochten daar tijdens een begrafenis niet zitten, maar door het slechte weer had niemand op hen gelet. “Kunnen jullie hard lopen?” vroeg ik.
Ja, dat konden ze ondanks de glibberige weg. “Ga dan de dominee en de begrafenisman, die vooraan lopen, zeggen dat ze terug moeten komen.”
Dat lieten de jongens zich geen twee keer zeggen. Met klepperende klompjes renden ze langs de plechtige stoet en hielden de ‘ambtsdragers’ aan met de mededeling: “Jimme moatte werom. De frouljue wolle net komme.“(3)
Grote consternatie, de stoet hield stil. De leiding in gezwinde pas terug naar het kerkhof, waar ik hen bij het hek opwachtte: “De vrouwen willen een volledige begrafenis, zij menen dat jullie de helft vergeten hebben.“
Het drietal terug naar de vrouwen en met grote moeite haalden zij haar over om vanwege het weer ook naar het lokaal te komen. Ik schoof weer op mijn plaats in de stoet en sloot achter de wachtende mannen aan.
In het lokaal werden nog enige familietoespraken gehouden, maar de sfeer was verdrietig en gespannen. Door deze nare ondervinding heb ik voortaan geweigerd om nog op deze wijze bij de vrouwen de voorgang op mij te nemen. Vrouwen zijn geen tweederangs familieleden.
Gelukkig veranderden de gedachten van de naoorlogse generaties ook op dit punt. Een jaar later was de samenstelling van een rouwstoet reeds veranderd: familie vooraan en daarachter vrienden en bekenden. De ‘voorgang bij de vrouwen’ was verleden tijd geworden.
-
Het is de begrafenis van mijn man en ik wil dat er nog gesproken wordt, dat is afgesproken!
-
Moeder heeft gelijk.
-
Jullie moeten terug. De vrouwen willen niet komen.
Ik maak er dankbaar gebruik van deat de column nu via internet te volgen is.