14. Alles voor de wind… daar komt een schippers­kind

Meppel 1953-1958

SchipperskindIn onze Meppeler jaren was de tijd van wederopbouw van Nederland voorbij en begon de welvaart voorzichtig veld te winnen. Allerlei nieuwe uitvindingen, artikelen en gemakken werden over ons uitgestort.

In 1953 kwam de groenteman nog met paard en kar langs de deur. Nadat zijn paard, geschrokken van een voorbij knallende motorfiets, op hol geslagen was, kwam hij per auto. Nu komt hij helemaal niet meer. Geen parkeer­ruimte.

Een radiozaak toonde van 17.00-21.00 uur de zwart-witte, wat bibberige televisiebeelden. De mensen ver­drongen zich voor de etalage!

Mijn oudste dochtertje kreeg nog rubber, wollen en houten speeltjes, haar vier jaar jongere zusje werd groot met nylon en plastic materiaal. Dat de grote vervuiling in die jaren inzette, hadden wij toen niet in de gaten.

In tegenstelling tot in Staveren hadden wij in onze Mep­peler woning een automatische telefoon en gas. Het was een hele vooruitgang dat er in de studeerkamer een gasgevelkachel geplaatst werd. Geen stof meer op al die boeken! Toen werd er aardgas aangeboord in Wanneper­veen. De deskundigen vroegen zich af hoe bruikbaar hun mengsel was voor huis­houdelijk gebruik. “Proberen,” zei de buurman, die directeur van de gas­fabriek was. “Dagelijks uitproberen in mijn eigen huis.”

Dat was een goed plan, maar het betekende dat de gasleiding in onze straat met aardgas gevuld moest worden en dus alle bewoners van de straat mee moes­ten ‘proberen’. Onze gas­apparaten werden omgebouwd en wij probeerden drie maan­den lang het nieuwe aard­gas uit. De gasdirecteur deed regel­matig zijn buurrondje om onze bevindingen na te gaan. De proef slaagde en er besloten werd heel Meppel op aardgas aan te sluiten. Wij kregen dus de eer om te behoren tot de eerste Neder­landse gezinnen die aardgas gebruikten.

Ondanks de Hongarije-kwestie, die de Koude Oorlog goed in gang zette, ging het ons allemaal voor de wind. Maar het speelliedje gaat verder: “daar komt een schippers­kind.” Bij­zondere Noden (1) speelde in op de stijgende welvaart en zette haar financiële actie in 1955 in het teken van het hulpwerk aan de doopsgezinde vluchtelingen. Het raambiljet voor de pinkster­collecte toonde een foto van een jonge vluchtelingen­vrouw met een klein kind op de arm. Wij hingen ook een biljet voor het raam van de pastorie.

De plaat trok de aandacht van een schippersvrouw, die met garen en band langs de deuren bedelde. Zij had een oude kinderwagen met baby bij zich. Een iets groter kind ernaast en een derde duidelijk op komst. Zij belde aan, met het kind op de arm, vroeg of ik wat kopen wilde en prompt daarop of ik ook kleding voor haar had.

”Ik durf dit te vragen, omdat u voor arme vrouwen op­komt,” zei ze, terwijl zij naar de plaat wees. Het kind vroeg om een boter­ham; dat was natuurlijk dé manier om een jonge moeder te treffen. Het kind kreeg een liga­koek en ook eentje voor het kleintje in de wagen.
“Heeft u ook kinderen?” vroeg de vrouw mij.
“Ja, één.”
“Ik krijg nummer drie,” zuchtte zij.

Als moeder voelden de vrouw en ik ons verbonden. Ik vroeg haar de volgende dag terug te komen, dan zou ik wat kleertjes voor haar opzoeken. Sedert die dag werd zij mijn vaste klant.

Ik informeerde naar de vrouw. Zij woonde in een woon­schip en was getrouwd met een aan lager wal geraakte schipper. In de vier jaar dat zij aan de deur kwam, kreeg ze er nog twee kinderen bij. Voorbehoedsmiddelen wa­ren er toen nog nauwe­lijks. Mijn positiekleding werd dus weer gebruikt. De vrouw waardeerde mijn aandacht voor haar. Toen onze Marijke ge­boren werd, kwam zij een bos margrie­ten brengen die ze langs de spoordijk geplukt had. Of ze mijn baby mocht zien.

Er kwam een dag waarop ik haar moest zeggen, dat dit de laatste spulletjes waren die zij kreeg, want wij gingen verhui­zen. De volgende dag verscheen zij weer, nu met een kaartje slopenknopen uit haar verkoopvoorraad. Zij bood mij dit aan als dank voor mijn hulp en aandacht. Ik heb dat gebaar erg gewaardeerd.

Dat ik twintig jaar later in Neuwied de vrouw van het raambiljet in levende lijve zou ontmoeten, wist ik toen niet. De doops­gezinde wereld is maar klein!


  1. Jaarlijkse inzamelingsactie onder doopsgezinden

NB: Het jongetje op de foto is NIET het kind uit het verhaal!


Deze column verscheen oorspronkelijk op 27 januari 1990 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *