Bolsward 1958-1968
Hij was een Fries boerenjoch van zeven jaar, opgegroeid op een boerderij midden op het land. Hij sprak uitsluitend Fries en bezocht een school met een Friestalige onderbouw. Ook op de doopsgezinde zondagsschool zat hij nog in de Friese klas. Nederlands verstond hij wel, maar hij zei geen woord in onze vaderlandse taal.
De dieren op de boerderij waren zijn speelmakkers. Hij wist feilloos welke koe en welk kalf bij elkaar hoorden, kende alle schapen en geiten en wist waar de kippen hun eieren legden. Een stugge Friese boer in de dop. In de vakantie ontdekte hij op de Bolswarder veemarkt een slachtkoe die in zijn vaders stal was geboren. Het kind drong zich tussen de koeien door om ‘zijn’ koe aan te halen. Dit tot grote schrik van de veekooplui, die hem tussen de dieren wegtrokken.
Het was Palmpasen. De kinderen van de kinderdienst hadden palmpaasjes gemaakt. De eerste helft van de dienst was op de kinderen ingesteld, die daarna met de palmpaasjes zouden vertrekken. Dan zou de dienst voor de volwassenen komen. Voor de kinderen zou ik het palmpaasverhaal vertellen. Nu staat het verhaal van de intocht van Jezus in Jeruzalem in alle vier de evangeliën: Marcus en Lucas laten twee discipelen een jonge ezel halen waarop nog niemand ooit gereden had.
Johannes vermeldt dit er niet bij. Matthéüs laat een ezelin met veulen halen en geeft de indruk dat er op de volwassen ezelin gereden wordt. Het verhaal stoelt op Zacharia 9:9, waar gesproken wordt over een jonge ezelshengst, maar waar niet genoemd wordt of dit dier al berijding gewend is.
Ik had dus de keus om een reeds afgerichte of een nog onbereden jonge ezel in mijn verhaal in te vlechten. Ik koos voor het laatste en vertelde. De kinderen zaten vol aandacht te luisteren. Ook onze kleine boer zag het voor zich afspelen. Toen ik het had over de twee leerlingen die een nog onbereden ezel gingen halen, sprong Jelle op en riep, omdat hij ongelukken wilde voorkomen: “Dat kin net, dat docht er net! De achterpoaten gean omheech, de kop nei ûnderen en Jezus falt op ‘e groun!”.*
De gemeente dreigde in lachen uit te barsten, maar met een paar handbewegingen voorkwam ik dit. Onze kleine boer had gelijk. Gelukkig redde één van de assistenten de situatie door op te merken dat die twee mannen die de ezel moesten halen, vissers waren en geen verstand van ezels hadden. Ik kon het verhaal vervolgen door Jezus te laten overstappen op de ezelin.
Toen de jeugd met de palmpaasjes de kerk uit was, konden de volwassenen vrolijk uitlachen. Ik zal nooit meer de palmpaasezel als een jong onbereden dier voorstellen, want dan gebeuren er ongelukken.
* “Dat kan niet, dat doet hij niet. De achterpoten gaan omhoog, de kop naar onderen en Jezus valt op de grond!”
Pingback: Slot: Dominee hèt een meid! Een interview | Lidy Laurense-van der Meulen