27. Water – wolken – winden

Bolsward 1958-1968

Hank Brouwer-van der Berg, TornadoTijdens de winter van 1965 op 1966 regende het veel en lang­durig. Het gemaal bij Staveren was er nog niet en Tacozijl kon niet al het water wegwerken. De zuidwest­hoek van Friesland stond blank. Sommige dorpen waren alleen over het water bereikbaar!

Op een morgen ontdekte ik elf ransuilen naast elkaar op de tak van een iep achter ons huis. Vanuit het park en de weg waren zij niet zichtbaar. Zij hadden kennelijk de hogere en drogere omgeving van Bolsward opgezocht. Zodra het donker werd, gleden zij als geruis­loze scha­duwen de nacht in en te­gen de morgen zaten zij weer naast elkaar op hun tak.

Enthousiast over deze waarneming zond ik een inge­zonden stukje naar De Bolswarder Courant. Tot mijn schrik stelde het redactionele commentaar echter, dat ik mij als predikants­vrouw bezig diende te houden met kerkwerk en niet met uilen, waar ik geen verstand van had. Zo, dat wist ik dus; ik diende binnen het hokje te blijven waarin ik door het werk van mijn man was terecht­gekomen. Gelukkig schreven de apothekeres en de tuinbaas direct in een reactie, dat ik gelijk had.

Ook in Staveren had ik iets dergelijks beleefd, toen het KNMI mij als waarneemster wilde benoemen, maar de stadsleiding dit voor een predikantsvrouw minder ge­wenst vond!

Tegenover ons huis, op het voormalige stationsterrein stonden drie prachtige wilgen. Deze bomen moesten echter plaats­maken voor een parkeerterrein. In juni 1967 verscheen een hoogwerker en de bomen werden van hun bladenvracht ont­daan. Er bleven drie ske­letten met afgeknotte armen staan. Zij zouden de komende dagen vallen.

Het weer was die zomer voortdurend van de kook. Her­haal­delijk hevige onweersbuien, maar ook diverse wind­hozen. Van die lange donkere wolkenslurven, die steeds lager kwamen, soms de grond raakten en zich daarna weer terugtrokken in de wolken. Vanuit onze bovenka­mer kon ik dit goed bekijken. Het was een prachtig en boei­end, maar ook beangstigend schouwspel.

Het was op de dag, toen men de wilgen kaal snoeide, warm broei­erig weer en de lucht was weer roerig. Het bliksemde in de verte. Plotseling verscheen een wolken­slurf en even later wervelde een gierende wind door de straat. Allerlei papier, takken en losse rommel werden draaiend meegevoerd. Bij de bomen gekomen trok de slurf omhoog en ik zag duidelijk hoe de bomen in een blauwig licht ston­den en dansende blauwe licht­tongetjes op de afgehakte takken ver­schenen. Het duurde maar even, toen trok de hoos op en was het licht weg.

Wat had ik gezien? Ik zocht mijn weerkundeboek op en daarin las ik over een opeenhoping van statische elektri­citeit, waar­door in de windhooskern blauwe lichttongetjes ontstaan, ook wel Sint-Elmus­vuur genoemd. Ik had een bijzonder natuur­verschijnsel gezien. Weer aan de Cou­rant melden? Dat nooit! De uilen hadden mij wijs ge­maakt!

Dus… zocht ik Handelingen 2 op en las het begin van het Pinkster­verhaal. Uit de hemel (de slurf) kwam het geluid van een geweldige windvlaag (de wervelwind) en er vertoonden zich tongen als van vuur (het blauwe licht). Ik ken het klimaat in het Midden-Oosten niet, maar het is best mogelijk dat er een windhoos langstrok in Jeruza­lem.

God heeft Zich vaker in natuurverschijnselen geopen­baard.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 23 maart 1991 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *