Sappemeer 1974-1979
Vooral in een kleine plaats wordt een kerkelijke gemeente beoordeeld naar het uiterlijk van kerk en pastorie. In Sappemeer zijn de doopsgezinden van oorsprong een boerengemeente, aangevuld door een aantal burgers en zakenlieden.
Voor onze komst had de pastorie bijna twee jaar leeggestaan en waren twee hevige stormen over het Groningse land getrokken. De tuin rond kerk en pastorie was deerlijk gehavend en de langdurige leegstand hadden het huis een onverzorgd uiterlijk gegeven. De doopsgezinden werden door hun plaatsgenoten al aangesproken over de aanblik van hun kerkterrein.
Toen werden wij beroepen. De pastorie werd grondig opgeknapt en de tuin zou ook in orde gemaakt worden.
“Wilt u daarmee wachten tot wij hier wonen? Want ik wil er zelf graag bij zijn,” vroeg ik.
Wat verwonderd gaf de kerkenraad toe. Maar ik kreeg hulp uit een heel belangrijke hoek. Tot de invloedrijke families in de gemeente behoorde een bejaarde zuster die ik als lerares op de tuinbouwschool voor het vak ‘Tuinarchitectuur’ had gehad. Zij was het met mij eens en zei met gezag: “Wachten tot het najaar, dan zijn we er beiden bij”. En dat gebeurde.
Eerst dus het huis helemaal inrichten. Daar ging een goede week mee heen en al die tijd bleven de oude gordijnen van onze voorgangers hangen. Al spoedig kwamen er dames uit de kerkenraad vragen of het mijn bedoeling was de gordijnen te laten hangen.
“Nee, ik heb de rol vitrage al in huis, maar zesentwintig gordijnen voor beneden, vier voor boven en twee voor de keuken is een heel naaiwerk en dat komt volgende week wel.”
Mijn moeder kwam mij helpen met naaien. Eerst maar de studeerkamer. Nauwelijks waren de twee ramen aan de voorkant aangekleed, of de telefoon ging. De overbuurvrouw kwam zeggen, dat ze zo blij was met de nieuwe gordijnen. Nu ziet Sappemeer dat de pastorie weer bewoond is!
Dan eerst maar de hele voorgevel, besloten wij. De volgende middag weer een telefoontje van een zuster: “Wat ben ik blij met die gordijnen! Nu weet men dat we weer een dominee hebben.”
En zo ging het door. Na de eerstvolgende dienst wandelden diverse zusters rond het huis om hun tevredenheid met de gordijnen te tonen. Zo won ik het hart van de gemeente.
In het najaar kwam de tuin aan de beurt. Enige boerenbroeders kwamen met groot materiaal helpen om al de omgewaaide bomen te verwijderen. Daarna was het mijn beurt, bijgestaan door mijn bejaarde lerares. De stinsenplanten kregen met zorg weer de ruimte. De blauwe regen naast de voordeur werd ingekort, zodat beide helften van de voordeur weer open konden. Onder de hop kwam een perenboom, onder de braam een jasmijnstruik en onder de klimop een tuinprieel tevoorschijn. Een prachtige oude taxus in de achtertuin, een oude wilg naast de kerk en een zeer oude rode beuk naast de pastorie waren sieraden. Als dank voor de hulp van zr. Boon, mijn lerares, haalde ik een berkje uit haar eigen tuin en plantte die in de voortuin.
Huis en tuin spraken beide van anderhalve eeuw doopsgezind leven.