37. Een lesje Gronings

Sappemeer 1974-1979

Doopsgezinde pastorie SappemeerIn Groningen wordt Gronings gesproken en dat was voor ons even wennen. Leo, die meer taalgevoel heeft dan ik, legde mij uit dat het verschil met het Nederlands vooral zat in de uit­spraak van de lange klinkers. Dus ‘aa’ wordt ‘oa’ (maag – moag), ‘oe’ wordt ‘ou’ (goed – goud) en ‘ee’ wordt ‘eu’ (veel – feul). De z en v worden net als in het Fries de harde s en f.

De Groningers spreken hun woorden wat afgebeten uit, waar­door zij wat onvriendelijk overkomen. Wij hebben echter onder­vonden dat Groningers heel plezierige men­sen zijn, als men ze kent. Toch bleek de praktijk van de taal moeilijker dan de theorie. Dat ondervond ik toen we een paar maanden in Sappemeer woonden.

De grond achter onze tuin en naast de kerk was bedoeld als moes­tuin voor de pastorie. Het land was bij onze komst al enige jaren in gebruik bij twee volkstuinders. Als tegen­prestatie hielden zij het ter­rein rond de kerk en de oprit netjes. Ook lieten zij de pastorie­bewoners af en toe in hun tuin­producten meedelen. Er werden mij regel­matig bloemen en groenten aangereikt.

De oude vader van een der tuinders kwam zijn zoon vaak bij de oogst helpen. Op een middag belde deze man aan de achterdeur en mompelde in een voor mij onverstaanbaar Gro­nings over ‘mous’.
“Nee,” zei ik, “we hebben geen last van muizen.”
Hij keek mij niet begrijpend aan en omdat de man hard­horend was, herhaalde ik mijn woorden. Hij schudde zijn hoofd en zei weer iets onverstaanbaars over ‘mous’. Zou hij mij een katje willen aanpraten?
“Ik hoef geen kat,” zei ik, “wij hebben een hondje.”
De man haalde zijn schouders op, zei “Mous” en begon als een ko­nijn te mummelen.
“Ik wil geen konijnen, die heb ik vroeger genoeg gehad.”
Hij mummelde weer en stak één hand op. Zou er één konijn ont­snapt zijn en moest ik helpen vangen? Ook dat niet. Hij gaf het op bij zoveel Gronings onverstand, zette zijn tuin­gereed­schap tegen de muur en verdween naar de moestuin.

Ik zocht mijn man in de studeerkamer op en vertelde het pro­bleem. “Mous?” vroeg hij, “dat is moes, dus een groente. Een soort groente die konijnen lekker vinden. Spruitjes, veronder­stelde ik, want de konijnen hebben de knopjes van de kool gegeten, zegt een liedje. Hij gaat ze vast voor mij oogsten. Dus ging ik gauw terug om een emmertje bij de achterdeur te zetten.

Boven de heg, naast de kerk bewoog iets groens. Even later kwam de man om de hoek met boven zijn hoofd, als een para­plu, een grote boerenkoolplant. Hij duwde mij de boerenkool in mijn handen en zei op afgebeten toon “Mous”. Toen pakte hij zijn gereedschap en liep weg. Ik had geen tijd om te bedanken.

De puzzel was opgelost. Ik had mijn Groningse lesje gekre­gen. Twee dagen lang aten wij: feul mous mit flais, oftewel: veel boeren­kool met vlees.

Na enige maanden waren wij aan het Gronings en de Gronin­gers gewend en kregen er veel ‘goude’ vrienden.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 18 januari 1992 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

1 gedachte op “37. Een lesje Gronings

  1. Pingback: Slot: Dominee hèt een meid! Een interview | Lidy Laurense-van der Meulen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *