38. De hoofdprijs

Sappemeer 1974-1978

duizend guldenOp een avond gaat de telefoon. Zr. S.* wil morgen graag op de koffie komen. Zij heeft met ons beiden wat te bespreken. Het is dringend! Leo heeft een andere afspraak, maar kan die wat verschuiven. Zr. S. is een oudere weduwe en een zeer trouw ge­meente- en zuster­kringlid. Zij woont op een kleine boven­woning en heeft een pensioen van de Spoor­wegen. Wij vra­gen ons af wat er aan de hand is. Haar stem klonk opgewon­den, maar niet treu­rig. Wij ver­onder­stellen dat zr. S. gaat her­trouwen.

De volgende morgen, klokslag tien uur, belt zij aan de achter­deur en duwt mij bij het opendoen een doos ge­bakjes in de hand. “Voor bij de koffie, ik trakteer.” De Groninger koek die ik juist afgesneden had, kan terug in de trommel.

Terwijl ik in de keuken bezig ben, helpt mijn man haar uit haar mantel en wil haar in de studeerkamer laten. Maar dat is de bedoe­ling niet! Zr. S. wil in de zitkamer ont­vangen worden! De gemeente­leden kennen hun pastorie goed.

Wij zijn beiden brandend nieuwsgierig, maar hebben in de loop der jaren zoveel pastorale wijsheid opgedaan dat we afwachten. Wij houden het erop dat zr. S. de bruid is.

Gezellig pratend geniet onze bezoekster van de koffie met gebak en als het eerste kopje op is, zeg zij: “U zult wel willen weten waarom ik trakteer. U raadt het nooit… Ik heb de hon­derdduizend gewonnen!”

Wij vergeten verder te drinken. De honderdduizend, zo­iets leest men alleen maar in de krant. Hier zit een ge­woon ge­meente­lid dat deze prijs echt gewonnen heeft. Zr. S. tempert onze verwondering wat door op te merken, dat zij maar de helft heeft. Zij speelt namelijk nooit in de loterij, maar deze keer had een kennis haar overgehaald samen één lot te ne­men. Zij krijgt dus ƒ 50.000,-. Zoveel heeft zij nog nooit bij elkaar gezien. “Vanmorgen ben ik bij de woninginrichting ge­weest en heb gezegd dat ik heel mijn huis opnieuw gemeubi­leerd en ge­stoffeerd wil heb­ben. Met de schilder moeten zij maar over­leggen over het behang en het verven. Vol­gende maand koop ik een nieuwe winterjas met muts en bont­laarsjes, want die had ik altijd zo graag willen heb­ben.” Ze vraagt of ik voor de eerstvolgende zusterkring gebakjes wil be­stellen – het gaat de bakker niet aan dat zij trakteert. “Domi­nee, de gemeente krijgt ook een gift en de rest zet ik op de bank.”

Het mag niet alom bekend worden dat zij als oudere alleen­staande vrouw ineens over zoveel geld beschikt: “Dan krijg ik gebedel aan de deur.” In een dorp kan zo­iets toch niet verbor­gen blijven, zeker niet wanneer er uitgebreid getrakteerd wordt. Iedereen gunt haar deze meevaller. Wij maakten samen een soort begroting op en raadden haar aan deze bij­zondere zaak niet te veel rond te bazuinen.

Toen de koffie eindelijk op was en zr. S. vertrok, moest mijn man zijn volgende afspraak afbellen. Wij be­dachten beiden dat dit wel het vreemdste pastorale pro­bleem was waar wij ooit mee te maken hadden gehad: een gemeentelid dat de honderdduizend wint!


* Doopsgezinden spreken elkaar onderling vaak aan met zuster (zr.) en broeder (br.)


Deze column verscheen oorspronkelijk in 1992 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *