Sappemeer 1974-1978
Onze kleine zwarte kefhondje was een oud hondenbaasje geworden. Hij kwam nauwelijks de tuin meer uit. Meestal lag hij op zijn vaste plekje in de woonkamer of keuken en volgde mijn gangen.
In de tijd voor Pasen besloot ik met de oudste kinderen van de kinderdienst een paasmaaltijd te houden. Ik wilde via het joodse Pascha ons avondmaal duidelijk maken. Niet het Pascha navieren, maar laten zien wat er gegeten werd. Er was die zondag geen dienst, dus wij hadden extra tijd. Thuis had ik alles klaargemaakt en terwijl mijn assistenten de tafel klaarmaakten, haalde ik de eetwaren uit onze keuken.
Pittie toonde bijzondere belangstelling voor de lamsribjes, zodat ik, toen de matzes, druivensap en sterrenkers ingepakt waren, maar gauw de lamsribjes mee naar de kerk nam. De eierpannenkoek bleef midden op de keukentafel achter. Toen ik tien minuten later terugkwam om de eierpannenkoek op te halen, lag het bord in scherven en slikte de hond juist het laatste stuk ei naar binnen. Na een verdiend standje kroop hij op zijn plekje en sliep in. Ik kon opnieuw gaan bakken en de jeugd moest nog wat buiten spelen.
Ondanks alles verliep de kinderdienst naar wens. Het werd wat later dan anders en mijn man vond bij zijn thuiskomst uit Winschoten de hond tussen de scherven.
Het werd oktober en ik was op een avond alleen thuis. Ik had gestreken, ging naar boven om het strijkgoed op te bergen en knipte het licht in de slaapkamer aan. Pang! Lamp kapot. Morgen maar een nieuwe lamp indraaien. Het strijkgoed legde ik op gevoel op de tafel bij het raam neer.
Hé? Wat zwiepten de takken van de esdoorn en de vlieren die langs het kerkenpad stonden! Er was helemaal geen wind! Dit klopte niet… Ik tuurde van boven af naar het struikgewas. Er werd aan de bomen geschud. Vanuit de donkere kamer kon ik precies zien hoe twee knapen, goed verborgen tussen de struiken, op elkaar een seksspelletje uitprobeerden. Dat vond ik nu niet direct nodig op ons kerkenpad.
Vlug naar beneden om de buitenlichten aan te doen. In de gang achter de zijdeur stond Pittie. Zwaar grommend en de haren rechtop. Hij had onraad bemerkt!
“Wil je erop af? Ga dan maar.” Ik liet hem aan de tuinkant naar buiten. Plotseling rende een verwoed keffend en grommend dier dat in het donker nauwelijks zichtbaar was, op de knapen af en bleef tussen de struiken rondspringen. De jongens werden in hun spel gestoord, scholden op de hond, trokken hun kleren recht en verdwenen van ons erf, tot het hek achtervolgd door Pittie. Ik knipte de lichten aan en riep de hond binnen.
Maar die moest eerst op alle hoeken zijn overwinningsvlag planten. “Flinke waakhond, je verdient een hondenkoekje!”
Het was zijn laatste hondendaad. Een paar weken later openbaarde zich een ernstige leverkwaal en hebben wij hem moeten laten afmaken. Veertien jaar was hij in drie pastorieën pastoriehond geweest. Een nieuwe hond namen wij niet.