Sappemeer 1974-1979
Aan het einde van een breed pad rijst de doopsgezinde kerk in Sappemeer als een tempel op. Een bordes leidt naar de voordeur en de voorgevel wordt bekroond door een Griekse daklijst met daarboven een loos torentje. Een deel van de gevel gaat schuil achter een fraaie treurwilg. Kerk en wilg zijn waarschijnlijk even oud, uit 1847.
Via een voorportaal betreedt men een grote kerkruimte met banken, die indertijd berekend waren op een gemeente van vierhonderd leden! In de banken staan nog enkele oude stoven met de initialen van hun 19e eeuwse gebruikers erop.
Het indrukwekkende middelpunt is de kansel, die samen met de kerkenraadbanken en het orgelfront een eenheid vormt. Boven de kansel verrijst een kostbaar Lohman-orgel, uit 1855. Het geheel is glanzend zwart geverfd, met gouden biezen. Door de plechtige kerkenraaddeur staat men plotseling in het achterhuis van een Groninger boerderij. Wie de trap naar het orgel beklimt, verwacht op een graanzolder te komen. Er is een enorm verschil tussen de waardige rijkdom van de kerkruimte en de sobere inrichting van de kerkenraadkamer. Ook aan de buitenkant is dit zichtbaar: de hoge muren met boogramen en puntdak lopen naar de achterzijde af als bij een grote boerenschuur. Waardig voor God, simpel voor de gemeenteleden.
Elke dag ga ik even in de kerk kijken of alles in orde is. Op een dinsdagmorgen blijkt één van de bovenste boogramen stuk te zijn. De schilder wordt gewaarschuwd. Dan blijkt dat het onmogelijk is buiten een steiger of hoogwerker te plaatsen. Bovenop een metershoge wiebelende ladder neemt de schilder de schade op, terwijl ik de ladder steun. Hij haalt het kapotte raam eruit, maakt een mal en komt ’s middags terug met een nieuw raam op maat. Op de zwabberende ladder een raam inzetten is vakwerk!
De volgende morgen ontdek ik dat er een duif in de kerk rondvliegt. Die moet door het lege raam naar binnen zijn gekomen. De ellende is dat de duif de boel zo vuil maakt. Vooral het orgel loopt gevaar, omdat de duif haar vaste plek bovenop een orgelpijp heeft gezocht. Samen met een kerkenraadslid zoek ik afdekmateriaal. Wij vinden de kist met kleding van het kerstspel en we dekken het orgel af met de engelenjurken en de gordijnen voor de coulissen; over de kerkenraadbanken leggen we de herderspijen en de gewaden van Jozef, Maria en de waard. De koningsmantels worden over de kansel gedrapeerd.
Alles is toegedekt, maar hoe krijgen we de duif uit de kerk? Eerst maar laten hongeren: het is nog geen zondag. Na drie dagen strooi ik wat duivenvoer in de kerk en we stellen ons elk, voorzien van een koningsmantel, aan een kant van de voerplaats op. Het wachten is nu op de duif.
En ja, als deze uitgehongerd aan het pikken is, daalt er een koningsmantel op haar neer. De vogel wordt ingepakt en buiten losgelaten. Die zijn we kwijt, maar nu moeten kerk en kerstspelmateriaal ontdaan worden van duivenvuil. We hebben er nog een week werk aan.
De duif mag dan het symbool van de Heilige Geest zijn, in de kerk zijn we haar liever kwijt dan rijk!