10. Beroepsbeurt

Staveren 1949-1953

preekstoel doopsgezinde kerk

Toen wij ongeveer tweeëneenhalf jaar in Staveren woonden, kwamen er brieven van vacante gemeenten met het verzoek of Leo zich al voor hen beschikbaar wilde stellen. Aanvankelijk gingen wij er niet op in, maar toen onze baby zich aan­kon­digde, vonden wij dat wij toch eens aan een grotere ge­meente moesten gaan denken.

De beroepssituatie was meestal als volgt geregeld: een va­cante gemeente zocht een drietal predikant­kandidaten, die drie weken achtereenvolgend een beroeps­beurt vervulden. Daarna belegde de gemeente een vergadering en deed haar keus uit het drietal. Dat hierbij merkwaardige toestanden kon­den ontstaan, ondervonden wij toen wij voor de eerste keer op beroep gingen preken. Het was kort na Pinksteren 1952 en Leo kreeg een beroepsbeurt te vervullen in een middelgrote Friese gemeente. Hij bereidde zich heel serieus op de dienst voor. Ik ging naar de kapper en zocht nauwkeurig uit, wat ik die dag zou aantrekken. Wij wilden een goede indruk maken.

Toen wij die zondagmorgen vroeg opstonden, kletterden de regen en de wind tegen de ramen. Wij moesten de eerste trein halen, dus er zat niets anders op dan de gietbui te trotseren. Paraplu op kon niet vanwege de wind. Ondanks onze regen­jassen kwamen wij flink nat in de trein. Mijn mooie kapsel was in slierten veranderd. Te Leeuwarden aangekomen goot het nog steeds. Wij namen een run naar het busstation. Ik stapte in een grote plas en kwam met water in mijn schoen in de bus.

Op onze plaats van bestemming was de regen wat min­der. Wij werden door twee kerkenraadsleden, ver­scholen onder hun paraplu’s, van de bus gehaald. In de kerkenraadkamer werden wij van droge handdoeken en warme koffie voorzien. Wat een weer! Niet ideaal voor een goede opkomst… Veel auto’s waren er nog niet in 1952.

Nadat wij wat bijge­komen waren, kreeg ik het verzoek om alvast in de kerk te gaan zitten. Ik verwachtte dat één van de zusters met mij mee zou gaan, maar dat gebeurde niet. Dus stapte ik alleen de kerk binnen en keek nieuwsgierig rond.

De jonge vrouw die daar zat, was dat Grietsje niet, met wie ik vier jaar geleden in een DJB*-zeilkamp was ge­weest? Ja, zij was het, dus schoof ik op de stoel naast haar.
”Hallo Grietsje!“
“Hé Lidy, jij hier, wat leuk je weer eens te zien! En dat met dit slechte weer. Met deze regen en wind kun je niet zeilen!“
“Daar kom ik niet voor, ik kom voor de dienst.”
“Nu dan bof je, want we hebben een bijzondere dienst van­daag. Die dominee uit Staveren komt hier voor een beroeps­beurt.“

Grietsje scheen niet te weten dat ik ondertussen met die do­minee uit Staveren getrouwd was, maar voordat ik de kans kreeg iets te zeggen, vervolgde zij: “Maar we ne­men deze dominee niet. Wij nemen die van vorige week. Dat is al afge­sproken. Het zangkoor, de zusterkring, de zondags­school­leiding en bijbelkring, de jongeren, allemaal zullen wij op de dominee van vorige week stemmen”.
“En je hebt deze dominee nog niet eens gehoord!“
“Ja, maar die vorige lag ons heel goed en zijn vrouw is ook bijzonder geschikt voor de zondagsschool en de zusterkring. En zo leuk, zij verwacht een baby, dan komt er weer een kindje in de pastorie.“
Ik dacht: “Deze drie troeven kan ik straks ook op de kerken­raad­tafel leggen, maar ik doe het niet.“

Toen zweeg het orgel, de kerkenraad kwam binnen en de dienst begon. Leo deed erg zijn best. Ik luisterde met ge­mengde gevoelens. Je krijgt het beroep toch niet, ging het door mijn hoofd.

Na afloop van dienst nam ik afscheid van Grietsje en bleef wat treuzelen, zodat zij niet merkte dat ik naar de kerkenraad­kamer verdween. Daar werd uiteraard een zakelijk gesprek gevoerd over werkverdeling, financiën e.d. Ik luisterde en zweeg.
“Nu zullen ze mij wel vragen naar zusterkring en zondags­school,” vermoedde ik, maar er werd niets gevraagd. Natuur­lijk, de predikantsvrouw van vorige week was zo prima!

Tenslotte kwam de pastorie ter sprake. De oude was verkocht en een nieuwe was in aanbouw. Met dit weer was het onmo­gelijk op het bouwterrein te gaan kijken. Wij konden de teke­ning bekijken. Kopjes werden opzij geschoven en er kwamen rollen uit de kast.

“Och,” zei ik opeens, “doet u maar geen moeite. Ik heb in de kerk gehoord dat het niet de bedoeling is dat wij dit beroep krijgen. De keus is al gevallen op de dominee van vorige week. Het heeft dus geen zin voor ons om de tekeningen te bekijken!”

Er viel opeens een gespannen stilte. Niemand wist iets te zeggen. De zusters die in het keukentje bezig waren, hoorden niets meer en dachten dat wij klaar waren. De deur ging open en zij kondigden opgewekt aan: “Hier zijn de broodjes en de koffie, u zult wel zin hebben na zo’n reis en een dienst.”
Toen brak de spanning en werd er verder over doops­gezinde koetjes en kalfjes gesproken.

Toen wij die middag onder stralende zonneschijn weer in Sta­veren kwamen, was ons besluit genomen: Leo trok zijn beroep­baarstelling in en we bleven nog een tijdje op Fries­lands punt wonen. Er zou heus nog wel eens een ander be­roep komen.


* DJB = Doopsgezinde Jongeren Bond

NB: De foto toont het interieur van de doopsgezinde kerk in Grou(w). Dit is NIET de gemeente waarin deze column zich afspeelde.


Deze column verscheen oorspronkelijk in juli/augustus 1989 in het
logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *