Bolsward 1958-1968
Tijdens de winter van 1965 op 1966 regende het veel en langdurig. Het gemaal bij Staveren was er nog niet en Tacozijl kon niet al het water wegwerken. De zuidwesthoek van Friesland stond blank. Sommige dorpen waren alleen over het water bereikbaar!
Op een morgen ontdekte ik elf ransuilen naast elkaar op de tak van een iep achter ons huis. Vanuit het park en de weg waren zij niet zichtbaar. Zij hadden kennelijk de hogere en drogere omgeving van Bolsward opgezocht. Zodra het donker werd, gleden zij als geruisloze schaduwen de nacht in en tegen de morgen zaten zij weer naast elkaar op hun tak.
Enthousiast over deze waarneming zond ik een ingezonden stukje naar De Bolswarder Courant. Tot mijn schrik stelde het redactionele commentaar echter, dat ik mij als predikantsvrouw bezig diende te houden met kerkwerk en niet met uilen, waar ik geen verstand van had. Zo, dat wist ik dus; ik diende binnen het hokje te blijven waarin ik door het werk van mijn man was terechtgekomen. Gelukkig schreven de apothekeres en de tuinbaas direct in een reactie, dat ik gelijk had.
Ook in Staveren had ik iets dergelijks beleefd, toen het KNMI mij als waarneemster wilde benoemen, maar de stadsleiding dit voor een predikantsvrouw minder gewenst vond!
Tegenover ons huis, op het voormalige stationsterrein stonden drie prachtige wilgen. Deze bomen moesten echter plaatsmaken voor een parkeerterrein. In juni 1967 verscheen een hoogwerker en de bomen werden van hun bladenvracht ontdaan. Er bleven drie skeletten met afgeknotte armen staan. Zij zouden de komende dagen vallen.
Het weer was die zomer voortdurend van de kook. Herhaaldelijk hevige onweersbuien, maar ook diverse windhozen. Van die lange donkere wolkenslurven, die steeds lager kwamen, soms de grond raakten en zich daarna weer terugtrokken in de wolken. Vanuit onze bovenkamer kon ik dit goed bekijken. Het was een prachtig en boeiend, maar ook beangstigend schouwspel.
Het was op de dag, toen men de wilgen kaal snoeide, warm broeierig weer en de lucht was weer roerig. Het bliksemde in de verte. Plotseling verscheen een wolkenslurf en even later wervelde een gierende wind door de straat. Allerlei papier, takken en losse rommel werden draaiend meegevoerd. Bij de bomen gekomen trok de slurf omhoog en ik zag duidelijk hoe de bomen in een blauwig licht stonden en dansende blauwe lichttongetjes op de afgehakte takken verschenen. Het duurde maar even, toen trok de hoos op en was het licht weg.
Wat had ik gezien? Ik zocht mijn weerkundeboek op en daarin las ik over een opeenhoping van statische elektriciteit, waardoor in de windhooskern blauwe lichttongetjes ontstaan, ook wel Sint-Elmusvuur genoemd. Ik had een bijzonder natuurverschijnsel gezien. Weer aan de Courant melden? Dat nooit! De uilen hadden mij wijs gemaakt!
Dus… zocht ik Handelingen 2 op en las het begin van het Pinksterverhaal. Uit de hemel (de slurf) kwam het geluid van een geweldige windvlaag (de wervelwind) en er vertoonden zich tongen als van vuur (het blauwe licht). Ik ken het klimaat in het Midden-Oosten niet, maar het is best mogelijk dat er een windhoos langstrok in Jeruzalem.
God heeft Zich vaker in natuurverschijnselen geopenbaard.