Fredeshiem 1952-1972
Tegenover Fredeshiem liggen twee boerderijen. De ene boerderij ziet er keurig uit en op de arme zandgrond lopen enige koeien en een paard. De andere boerderij is een bouwval. Hier woont een familielid van de eerste boer. Men kan door het dak kijken en de ramen hangen scheef.
Er woont een alleenstaande man van onbepaalde leeftijd. Hij houdt er slechts wat kippen en een paar geiten op na. Zelf ziet hij er slonzig uit in slobberkleren en een baard van enkele dagen. Het gaat niet goed met Hendrik, dat kan iedereen die hem kent, wel zien. Een enkele keer komt hij op Fredeshiem en dan zeggen de keukenprinsessen tegen hem: “Hendrik, we hebben altijd eten over. Je kunt elke dag een maaltje komen halen.“
Dat laat Hendrik zich geen tweede keer zeggen. Hij komt dezelfde avond met twee lege kippenvoerblikken. Die kunnen tegen elkaar gebruikt worden.
De manier waarop hij komt, is uiterst merkwaardig. Hij is gastenschuw, zodat hij meestal in de schemeravond verschijnt. Hij neemt het zandpad, dat recht op de eetzaal uitkomt en schuifelt dan tegen de muur gedrukt om de stille gang om dan met een vaartje in de keuken te verdwijnen.
Er staat een paar warme pannetjes op de warme plaat op hem te wachten. Hendrik vindt het echter veel te omslachtig, drie pannetjes. Hij kiept de soep in het blik. Daarna de groente, aardappelen, vlees en jus erin en het geheel wordt afgedekt met de pudding. Het personeel protesteert, maar Hendrik zegt: “Het komt allemaal door één keel in één maag en nu hoef ik niet zoveel af te wassen.“
Diverse gasten die hem zien sluipen, komen ons waarschuwen voor een enge man op het terrein. Gedurende een najaar en een winter is hij trouw klant. Dan kan het niet langer en Hendrik verdwijnt uit het Fredeshiemleven.