Interview uit 1992 door Ruth Winsemius
Het verhalen vertellen zit tot haar eigen verbazing in haar bloed. Van haar losse, sterk relativerende vertelstijl konden de ADW-lezers vier jaar lang maandelijks genieten. Zr. Lidy Laurense-van der Meulen houdt er nu mee op. ‘Je moet niet te lang doorgaan met zoiets’, vindt ze. En bovendien had ze de ongewone ‘gewone’ gebeurtenissen in de laatste standplaats die ze als predikantsvrouw in actieve dienst had, nu beschreven.
Als ik bij haar binnenkom, blijkt ze net verdiept te zijn geweest in het jubileumnummer van Opzij. Via wat opmerkingen heen en weer over feminisme en de rol die vrouwen binnen doopsgezinde besturen spelen (‘een vrouw moet kwaliteit hebben, die eis wordt aan mannen niet a priori gesteld’), komen we te spreken over het begin van de verhalenreeks die zr. Laurense-van der Meulen gedurende vier jaar vanuit haar pastorieverleden leverde.
Nee, ze wilde geen feministische verhaaltjes schrijven; die had ze al genoeg geschreven in de tijd dat zij voorzitster was van de Landelijke Federatie van Doopsgezinde Zusterkringen. De jaren ’70/’80, dat waren de felle jaren van het feminisme. Zr. Laurense: ‘Dat feminisme van ons heeft zijn tijd gehad, daar hoef ik niet meer over te schrijven.’ De generatie vrouwen die na de hare kwam, werkt nu buitenshuis en houdt een gezin draaiende.
‘Ons ijveren voor meer zelfstandigheid voor vrouwen heeft een eigenaardig gevolg gehad: vrouwenorganisaties hebben hun eigen graf gegraven. Je krijgt te weinig jonge vrouwen voor de besturen van die organisaties. Ze hebben het te druk met al hun besognes om in hun vrije tijd ook nog eens in een bestuur te gaan zitten.’ Maar voor zusterkringen geldt dat niet zo, vindt zr. Laurense. Die hebben meer naar de gemeenten toe gewerkt. ‘Ze richten zich niet naar buiten, zoals politieke organisaties dat doen, maar werken introverter.’ Overigens heeft ze het zusterkringenwerk nooit tot onderwerp van haar verhaaltjes gemaakt: ‘Ik heb de onderwerpen bewust meer algemeen gehouden.’
Begin
Omdat ze aan de beurt was een programma samen te stellen voor de zusterkring, kwam ze op het idee wat te vertellen over haar belevenissen in de eerste gemeente waar ze als predikantsvrouw mee te maken kreeg. Later brak haar echtgenoot, br. Leo Laurense, een been, kon daardoor niet op tijd een artikel inleveren voor de ADW-rubriek ‘Uit de Europese bladen’ en bood ze aan in plaats daarvan iets te schrijven. Het werd het eerste verhaal in een reeks van achtenveertig verhalen.
Voor een groot deel schreef zr. Laurense de waar gebeurde belevenissen uit het hoofd op, voor een ander deel baseerde zij zich op aantekeningen die ze ooit maakte voor een blad van de tuinbouwschool die zij zelf doorlopen had. Voor dit blad schreef zij een serie over het leven van planten en dieren in de pastorietuin. Het was een kleine stap ook de mensen met wie zij te maken kreeg, in haar verhalen te betrekken. En hoewel ze er niet bewust voor koos, geeft ze toe dat het pastorale element wel hier en daar door de stukjes heengeweven zit. ‘Er zijn verhalen waarover nagepraat kan worden.’
Reacties
Of ze ook reacties heeft gehad op haar verhalen in het ADW? ‘Veel brieven, telefoontjes, via Leo; maar ik vond de verhaaltjes ook terug in gemeentebladen, in het huisorgaan van een bejaardentehuis, in de Leeuwarder Courant, het Friesch Dagblad en in het museum Jopie Huismans. Bovendien heeft de RONO, de radio-omroep uit het noordoosten van Nederland, het verhaaltje dat over een lesje Gronings ging, gebruikt in een radio-uitzending. Sommige verhaaltjes zijn bij het onderwijs terechtgekomen, bijvoorbeeld het verhaal over die prostitué en dat over de treinkaping. Het ADW wordt wèl gelezen!’, is haar conclusie.
De gekste reactie kreeg zij op het stukje over de eieren die zij met grote omzichtigheid over een hek door een weiland met een stier erin gedragen had: of ze ook wist welke stier dat geweest was, dan wisten ze bij welke boer ze de eieren vandaan had…
Tactisch en praktisch
De ‘lichting’ 1925 was een rijke: die leverde rond 1950 een hele horde DJB’ers* op. Zr. Van der Meulen had in Den Haag kinderdiensten geleid en was in dat kader een paar keer voor de praktijk naar Aalsmeer afgereisd vanwege de Westhillmethode die daar gepropageerd werd. Toen zij haar man leerde kennen, werkte ze op het Ministerie van Landbouw in Den Haag. Zodra ze trouwde, kreeg zij haar ontslag. ‘Dat accepteerde je, want dat was heel gewoon. Bovendien was Staveren de eerste gemeente, dus dat was ook wel wat ver uit de buurt.’
In de jaren ’50, na haar huwelijk, volgde zij in Assen een cursus voor jonge predikantsvrouwen, gegeven door ds. Spelberg van de V.P.R.O. ‘Je kreeg daar te horen wat je moest doen en wat je moest laten in de gemeente. Die tips waren voor een deel tactisch gericht: laat je man vooral zijn gang gaan, en: hou je oren en ogen open en vertel wat je te weten komt aan je man. En voor een deel waren het praktische tips: hoe leid je kinderdiensten bijvoorbeeld. Er werd je duidelijk gemaakt dat je je man kon maken of breken.’ Afgezien van de periode Delft waarin zr. Laurense voor de klas gestaan heeft, heeft zij altijd meegewerkt met haar man.
Vrouw van…
Heeft zij geen last van mensen die haar zien als ‘vrouw van de dominee’, en niet als Lidy Laurense-van der Meulen, vraag ik. In haar geval blijkt dat erg mee te vallen. ‘Toen ik voorzitster was van de LFDZ, kreeg mijn man te horen: “O, bent u de man van mevrouw Laurense.” En door die verhaaltjes heeft hij die ervaring weer.’
En over feminisme: ‘We mogen dan feministen zijn op onze manier, maar we moeten het wel samen met de mannen opknappen. Ik heb zoveel huwelijken zien mislukken door een verkeerde aanpak. Je moet niet alleen denken: hoe denk ik er als vrouw over, maar ook: hoe denkt mijn man erover. De verhouding tussen echtelieden is erg belangrijk.’ Dan lachend: ‘Onze eigen generatie kon ons over het algemeen wel aan. Negatieve reacties herinner ik me van oudere mannen: die voelden zich bedreigd en van jongere mannen: die vrouwen van middelbare leeftijd zullen wel eventjes vertellen wat er moet gebeuren.’ Verder heeft ze nog een goede raad: de beste manier om een man te bereiken, is hem te bewerken via zijn vrouw.
Volgens zr. Laurense vormt het type predikantsvrouw waar zij een exponent van is, een uitstervend ras. Nu zijn er vrouwelijke predikanten zonder man of met een man die ander werk doet; er zijn ongehuwde mannelijke predikanten (‘dat was vroeger ondenkbaar’) en er zijn werkende jongere predikantsvrouwen die dus niet intensief meewerken met hun man, omdat ze hun eigen baan hebben.
Er kon wel eens een luchtje zitten aan de reden waarom men vroeger voor een predikant koos. ‘Het is wel voorgekomen dat een predikant beroepen werd, omdat zijn vrouw zo geschikt leek voor het zusterkringenwerk. En als men er bewust op aanstuurt twee werkers voor één geld te krijgen, dan is dat ook kwalijk.’ Zelf maakte zr. Laurense mee dat ze twee maanden na het beroep van haar man al gevraagd werd om voorzitster te worden van de zusterkring bijvoorbeeld en de leiding op zich te nemen van de zondagsschool. Dat zouden ze dan weten ook: ‘Met kerst werkte ik de dominee de deur uit, omdat ik het kerstverhaal zelf aan de kinderen wilde vertellen.’