43. Betaalde liefde

Sappemeer 1974-1979

2804978733[1]Achter de pastorie stond tot vijftig jaar geleden een kosterij met daar­achter een paardenstalling. Beide zijn afgebroken en op de funda­menten van de stal verrees de moderne opvolger: een carport. De afmetingen waren echter op paarden be­rekend, zodat achter onze auto nog genoeg ruimte overbleef om oude kranten en vodden op te slaan. Die wer­den ver­zameld ten bate van het orgelfonds.

In de tuin naast de pastorie is een smal pad dat tussen hees­ters en bomen doorloopt tot aan het straathek. Eens had daar een hek ge­zeten, maar toen wij er kwamen wonen, ontbrak dit hek. Bij het onder­houd van de tuin had ik hulp van een oudere broeder en hij vond in de kerken­kelder het ontbrekende hek. Met vereende krachten zetten wij het zware hek weer op zijn plaats en sjorden het met geplastificeerd ijzerdraad vast, zodat het niet meer open kon. Het paadje liep dus dood.

Op een mooie nazomeravond ben ik alleen thuis en bezig met naai­werk. Mijn man is naar Winschoten en heeft kerkenraads­vergadering. Ik weet dus dat het laat zal worden, voor hij thuiskomt. De drie buitendeuren heb ik vergrendeld, ik zal wel op Leo wachten. Buiten klinkt geroep en gegil. Zeker weer bezoekers van de nabij gelegen kroegen, die half­dronken weggaan. We zijn aan dat gelal gewend.

Tegen elf uur berg ik het naaiwerk op. Plotseling voel ik aan het dreunen van het veen dat er iemand over het paadje naast het huis rent. Vlug loop ik naar de voorkamer en zie een on­bekende man naar het hek rennen. Hij rukt aan het verankerde hek en klimt er dan overheen. Zijn broekspijp blijft achter een punt haken en hij valt half op de stoep.

“Ha! Die broek is stuk!” denk ik vol leedvermaak.
Maar wat doet die man in onze tuin? Er is iets niet pluis!
Hij vlucht voor iets weg. Misschien zijn er meer mensen in de tuin of bij de kerk! Ik inspecteer mijn hele huis en kijk door elk raam naar buiten. Niets bijzonders te zien. Wat moet ik doen?

Kerkenraad of politie of buren bellen, omdat er een man hard door de tuin rent en over het hek tuimelt? Bij de buren brandt nog licht en ik besluit hen te bellen, maar voor ik daaraan toe kom, wordt er hard aan de voordeur gebeld. Zo laat? Dat heeft vast met die man te maken! Ik knip het buitenlicht aan en gluur door de zijkant van het matglazen raam.

Er staat een vrouw op de stoep. Haar haren en kleren zijn verward en zij wankelt op zeer hoge hakken.
“Help mij, mag ik binnenkomen?”
“Bent u alleen?”
“Ja, hij is weg!”
Dat klopt, want dat had ik gezien. Ik taxeer de vrouw. Er is met haar iets niet in orde. Moet ik haar binnenlaten? Ik woon in een pastorie en kan haar niet zonder meer wegsturen. Ook niet in de nacht. Als het moet, kan ik haar wel aan. Ge­spannen en op alles voorbereid open ik voorzichtig de deur. Dan zie ik pas goed het zielige hoopje mens dat voor mij staat.
“Kom maar binnen.”

Ik vergrendel de deur weer achter haar. Zij ziet er ontredderd uit: haren in de war, kleren scheef aan. Over haar gepoederd gezicht lopen tranen, die een streepje van de zwarte oog­schaduw hebben getrokken. In haar hals zie ik rode plekken. Krabben op armen en benen. Er hangt een geur rond haar van zweet, tranen, bloed, sperma en parfum. Ik laat haar in de keuken en geef haar een handdoek. Ik zet wat koffie en we behandelen een paar schrammen. Alleen laat ik haar onder geen beding, want ik vertrouw haar maar half.

En dan komt haar verhaal los. Zij komt uit Muntendam en gaat ’s avonds vaak naar de kroegen hiernaast en papt daar aan met de bezoekers om wat te verdienen. Vanavond trof zij zo’n aardige man, waarmee zij heel plezierig had zitten praten. Hij wist een geschikte plek om nog wat samen te zijn. Zij was meegegaan een donkere tuin in. Naast een groot gebouw (onze kerk) stond een open schuur (de carport). Hij belegde de grond met kranten en vodden, die daar wa­ren en daarop konden zij samen wat vrijen.

Hij wist dus van ons oud papier en vodden, bedacht ik. De vrijage was echter uit de hand gelopen. Hij was erg wild te werk gegaan. Toen was zij gaan gillen en had geprobeerd te vluchten. Zij kon haar schoenen niet vinden. Hij was bang geworden voor ontdekking en was weggerend.

“Waren er nog meer mannen bij?”
“Nee, wij waren alleen.”
Ik haal verlicht adem. Dus geen inbraak in de kerk of andere gewonden in de tuin.
“Hoe komt u nu thuis? De laatste bus naar Veendam is al weg.”
“Ik heb ook geen geld,” zegt de vrouw. “Hij heeft mij niet be­taald.”
“Kan ik iemand bellen om u op te halen?”
“Ja, mijn man.”
Zij geeft een telefoonnummer. Haar man is thuis, maar is niet bereid haar op te halen. “Ze wil zelf naar die kroegen, dan moet zij maar zien, hoe zij thuiskomt. Zij verdient er goed mee.”

Terwijl zij even naar de WC is, bel ik de politie, want er moet iets gebeuren. Zodra de vrouw hoort dat ik de politie gebeld heb, wil zij weg. Ik kan haar niet tegenhouden, maar buiten verspert de politie­auto haar de doorgang. De agenten nemen haar weer mee in huis en ik doe het verhaal.

De politie schijnt haar te kennen: “Die tippelt hier vaker. Wij brengen haar wel naar Muntendam, dat hebben we meer ge­daan!”
“Maar kom dan alsjeblieft terug,” smeek ik, “want ik wil weten wat hier allemaal gebeurd is.”

De politie neemt de vrouw mee en komt enige tijd later terug. Bij het licht van hun schijnwerpers inspecteren we het terrein. Alleen in de carport is het een bende. De agenten helpen me om de rommel op­zij te bezemen en te harken, zodat de auto in de carport kan. Dan vertrekt de politie. “Slaap maar rustig, mevrouw!”

Ik blijf wachten tot Leo thuis komt. Zijn eerste vraag is: “Wat is dat voor een bende in de carport?” Ik doe het relaas van de avond vol spanning. Al te best slaap ik die nacht niet.

De volgende dag rijden we de auto naar buiten en ik probeer wat orde in de chaos te brengen. Tussen de rommel vind ik een heren­beurs met ƒ 25,-. Was dit geld van de man en wilde hij de vrouw toch betalen? Ik weet het niet. Wat moet ik met dit geld? Van wie is het? Dan besluit ik geen moeite te doen er­achter te komen. Ik heb gisteravond genoeg drukte gehad.

Het geld houd ik en ik stop het later in de bus van de zending. Zo dient het hoerenloon toch nog een goed doel.


Deze column verscheen oorspronkelijk in 1992 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

1 gedachte op “43. Betaalde liefde

  1. Pingback: Slot: Dominee hèt een meid! Een interview | Lidy Laurense-van der Meulen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *