6. Vrouwen op het Vrouwenzand

Staveren 1949-1953

Vrouwe van StavorenVoor het onderhoud van de pastorie had ik als hulp de dochter van de timmerman. We scheelden maar weinig in leeftijd en kon­den het best met elkaar vinden. Via haar moeder, die bestuurs­lid van de hervormde vrouwen­groep was, werd al spoedig bekend: “Die twee werken niet, die lachen alleen maar.”

Toen kwam één van die zeldzame zomermiddagen. Zelfs in Staveren, dat op de punt in het water ligt, zin­derde de warme lucht boven de straten en het IJssel­meer. Het was onze werkmiddag en tegen twee uur ver­scheen Jellie. “Pff, wat warm…”
“Ik heb geen zin om te werken, het is mij veel te warm,” zei ik.
“Ik ook niet,” vond Jellie prompt.
“Dan gaan we zwemmen, haal je badpak maar op.”

Jellie ging weer naar huis, haalde haar badpak en wik­kelde alles netjes in haar schort. Haar moeder deed een middag­slaapje in de tuin en had niets gemerkt van de terugkomst van haar dochter.

In de pastorie trokken we onze badpakken aan, jurk er­over en door de verlaten straten liepen we naar de dijk. Achter het stadhuis konden we het beste de zee in. Onze kleren legden wij onder aan de dijk en wij gingen het water in.

Dat viel tegen. Waar wij liepen, wolkte een mengsel van klei en zand omhoog en de IJsselmeerbodem was glib­berig. Het water kwam niet hoger dan onze kuiten en wij ploegden moei­zaam voort.

In de schaduw van de visafslag zaten twee oude vissers. Hun scherpe verziende ogen dwaalden over het water. Hé, daar gaan er twee de zee in! Wie zijn dat? En na enig turen: “De dochter van de timmerman en de vrouw van de menniste do­minee!” Dat was te gek, dat kon niet in hun ogen! De menniste domi­nee was een uur geleden op zijn motorfiets over de brug ge­reden. Hij wist vast nergens van. Dan naar de timmermans­werkplaats. Zo vlug hun oude benen hen dragen konden, gin­gen zij op weg en wekten mem uit haar slaapje in de tuin. “Je dochter loopt met de vrouw van de dominee achter het stad­huis in zee.” Mem schoot haar muilen aan en gedrieën gingen zij naar de dijk achter het stadhuis.

Wij waren ondertussen al een eind de zee in en stonden tot onze knieën in het water. De grond werd zanderiger, waar­schijnlijk het begin van het Vrouwenzand. We spetterden wat rond, want helemaal in die kleidrab kopje ondergaan leek ons niet aantrekkelijk.

Opeens hoorden we roepen: “Jellie, mevrouw, terug­komen!“
“Oei, dat is Mem, die is boos, nu zwaait er wat.”
”Waarom? Wij doen toch niets verkeerds?”
“Het hoort vast niet, daarom roept Mem.“ Gehoorzaam keer­den wij om en zwoegden door het kleiwater naar de dijk.

Het groepje op de dijk was aangegroeid met enige kin­deren en twee oude vissersvrouwen, die in de kleine dijkhuisjes woonden. Ik voorzag moeilijkheden. Straks zou heel Staveren over ons zeebad spreken. Maar toen wij de dijk op klauterden, stond daar opeens de Vrouwe van Stavoren in hoogst eigen persoon en zei op gezag­volle toon, nog voordat Mem iets kon zeggen: “Meisjes, pak je spullen op en kom bij mij in de tuin op­drogen.” De burgemeestersvrouw had vanuit haar boven­kamer onze zeewandeling gezien. Zij voorzag het kleine op­stootje en greep in.

Haar dochter hield het tuinpaadje voor ons open en toen wij buiten gehoor en gezicht van het groepje toe­schouwers op de dijk waren, barstte zij in lachen uit. “Dit vind ik een mooie mop, alleen het kan nog niet in Stave­ren! Ga maar met mijn dochter mee, dan kun je dou­chen.”

Dat was het beste aanbod dat zij kon doen, want in heel Sta­veren had alleen het burgemeestershuis een douche!

Toen we afgespoeld waren, dronken wij met de burge­meesters­vrouw, haar dochters en Mem iets fris en bleven gezellig een uurtje op visite. Daarna keerden wij on­gemerkt naar huis terug. Ik hoopte maar dat dit avontuur mij niet mijn leuke hulp zou kosten. Gelukkig viel dat mee en werkten wij nog vaak gezellig samen.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 20 mei 1989 in het
logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *