Staveren 1949-1953
Naast de Staverse pastorie ligt een grasveldje met de waslijnen erboven, de zogenaamde ‘bleek’. Tijdens de vacature placht de buurman hier zijn geit te weiden. Toen de pastorie weer bewoond werd, kwam hij vragen of de geit op de bleek mocht blijven staan. Ik vond het best, dan bleef het gras kort. Alleen op wasdag had de geit hokarrest. Verder zou er rekening worden gehouden met de lijnen waar was aan hing en de plaats waar de geit stond.
Het ging een klein jaar goed. De geit at gras en wij kregen af en toe geitenmelk en geitenkaas. Maar op paaszaterdag liep het mis.
Leo had in de vlaknaoorlogse jaren drie witte overhemden. Eén was vooroorlogs met geplooid frontje en stijve rechtopstaande losse boord; één was van katoen met losse liggende boorden en het derde was een no-iron hemd, het wonder der naoorlogse tijd en mijn trots. De eerste twee moesten na het wassen gesteven en vochtig gestreken worden. Het was een heel werk ze netjes te krijgen. Het no-iron bleef na een (niet te hete) wasbeurt in model en mooi glad. Het gebruik van dit overhemd werd dan ook beperkt tot hoogtijdagen.
Warns was vacant en daardoor had Leo in de week voor Pasen drie avondmaaldiensten. Hierna was het no-iron overhemd aan een wasbeurt toe. Er stonden met Pasen ook weer drie diensten op de agenda.
Op paaszaterdag was het zonnig winderig weer en ik waste dus het overhemd, hing het buiten en ging mijn boodschappen doen. Terwijl ik weg was, verschenen de buurkinderen met de geit en zetten het dier op een mooi grasplekje vast. Dat zij precies het overhemd kon bereiken, konden ze niet overzien. Toen ik mijn boodschappen in de keuken uitpakte, viel het me op dat de waslijn erg schudde. Ik rende naar buiten… en ja hoor, de geit stond aan een no-iron mouw te knabbelen. Ik trok de mouw uit haar bek, maar deze was reeds gescheurd en stuk geknauwd. De laatste flard slikte de geit door.
Wat nu? Een nieuw overhemd kopen was onmogelijk. Het kleine plaatselijke textielwinkeltje verkocht ze niet en tegen de tijd dat wij per trein in Sneek zouden aankomen, waren de winkels dicht. De beide andere overhemden waren niet feestelijk en hielden het geen drie diensten zonder kreukels uit.
Er zat niets anders op, dan het overhemd te verhangen en eerst te drogen. In de namiddag heb ik de beide mouwen afgeknipt en er korte mouwen van genaaid. Op Pasen heeft Leo dit overhemd in drie diensten gedragen. Wel kreeg hij het advies mee: “Houd je armen wat bij je, dan ziet men niet dat je geen manchetten hebt.“ Niemand heeft er bij mijn weten iets van gemerkt of in elk geval niemand heeft er iets van gezegd.
Op mijn eerstvolgende boodschappenlijstje voor Sneek stond: één no-iron overhemd – wit. En met de buurman werd afgesproken dat voortaan alleen hij of zijn vrouw de geit op de bleek zouden zetten.
Deze column verscheen in het voorjaar van 1989 in het