Staveren 1949-1953
Achter onze Staverse pastorie lag een oude tuin. Deze werd aan drie kanten omgeven door hoge iepen met daaronder vlierbomen en hier en daar een hulst. In het najaar dienden deze bomen als verzamelplaats voor trekvogels, spreeuwen, lijsters, koperwieken e.d. Het was dan wel zaak om de was binnen te houden, want vlierbessenvogelvuil was zeer moeilijk uit het wasgoed weg te krijgen. In de tuin zelf stonden diverse oude vruchtbomen met daartussen verwilderde bessenstruiken, die enorm droegen. Een actieve voorgangster had eens paadjes in de kleigrond laten uitgraven. Deze waren in onze jaren veranderd in glibberige slootjes bij nat weer en in gevaarlijke overgroeide valkuilen als het lang droog was geweest.
Achter de tuin was een greppel met daarachter een weiland met schapen. Ergens in de achterwand was de beplanting onderbroken en daar lag een plank over de sloot. Dit had als gevolg dat de schapen af en toe een bezoek aan de tuin brachten, maar vooral was het een geschikte toegang voor Staverse jeugd, die als sport ging hofkesjonge – dat is fruit pikken uit de tuin.
Ik vroeg de kerkenraad de plank te verwijderen. Maar dat kon niet. De plank zat kleivast en de opening in de tuin diende voor itteniel.
“Weet jij wat itteniel is?” vroeg ik Leo. Hij wist het niet en het Friese woordenboek gaf ook geen uitkomst. Wij zouden het wel merken.
Met behulp van een gedienstige broeder zaagden wij een oude berberisstruik om en stopten de priktakken in de opening. Geen leuk klusje; de krassen zaten nog weken op mijn armen. De berberis hield de schapen buiten en ook voor de kinderen werd het moeilijker binnen te komen.
Toen in oktober de appels en peren van de bomen vielen, bedacht ik een plan. Op de achterkant van de Bijzondere Nodenposter schreef ik: “Aanstaande woensdagmiddag 14.00 uur hofkesjonge in de pastorietuin. Emmer of zak meebrengen”. Dan kon de jeugd onder mijn toezicht rapen zoveel ze wilde en werden mijn bloemetjes niet vertrapt.
‘s Avonds kwam een vriendelijke doopsgezinde zuster mij waarschuwen: de jongens waren niet van plan te komen. Zij moesten thuis ook appeltjes rapen. Zo was de sport eraf.
“En de meisjes,” vroeg ik, “komen die niet?”
“Nee, als de jongens zeggen dat je niet moet gaan, komen de meisjes zeker niet.”
Toen mijn gast vertrokken was, haalde ik het papier van het raam en zette er in mijn beste Fries onder: “Allinig foar famkes”¹. Dit veroorzaakte de volgende dag enige opschudding. Maar zij kwamen die woensdagmiddag: acht meisjes met mandjes. Wij raapten fruit, dronken thee op het nieuwe tuinmeubilair, deden spelletjes en ik vertelde nog een leuk verhaal. Dit was het begin van de doopsgezinde meisjesclub, die twee jaar gedraaid heeft, op woensdagmiddag in de pastorie.
Het was pas midden zomer, dat het geheim van itteniel onthuld werd. Op het weiland achter ons huis zou een toneelvoorstelling gegeven worden van It Frysk Toaniel van Barend en Martsje de Vries, met het stuk In têst mei stuorkes (2). De schapen werden weggehaald en er verschenen stapels stropakken, waarvan toneel en zitplaatsen werden opgebouwd. Nu nog goed weer en het zou een reuzefeest worden.
Op de morgen voor de uitvoering ontdekte ik twee mannen in onze tuin, die met rieken bezig waren mijn berberisbarricade op te ruimen.
“Wat gebeurt hier?” vroeg ik.
“Wij moeten hierdoor met de kabels en de slangen,” was het antwoord. “Misschien wilt u zo goed zijn de achterdeur los te doen. De gangloper rollen wij wel voor u op! Het is voor het toneel, voor de licht- en wateraansluiting. Die komt altijd uit de pastorie.”
Toen bleek mij dat de verlichting op onze meter werd aangesloten en de brandslang op onze buitenkraan. Eén van de mannen bleek de plaatselijke gas- en waterfitter te zijn. De ander was van de toneelcommissie.
“Dominee en mevrouw krijgen vrijkaartjes. Het was jammer dat u vorig jaar de opvoering gemist hebt, want toen was u op huwelijksreis.”
“Heeft u dan vorig jaar ook de boel bij mij in huis aangesloten?”
“Ja.” Dat gebeurde elk jaar. Alles was heel netjes opgeruimd en de nieuwe vloerbedekking was opgenomen geweest. De kerkenraad had kennelijk meer sleutels!
‘Itteniel’: het toneel! Toen begreep ik dat de pastorie eigendom was van gemeente en stad en dat wij er tijdelijk gebruik van mochten maken! Maar dit was het aantrekkelijke van het wonen in een klein stadje waar de dopersen meetelden. Wij kregen onze vrijkaartjes op de eerste rang en hebben een toneelavond beleefd die wij nooit zullen vergeten.
Deze column verscheen oorspronkelijk op 7 januari 1989 in het
Erg amusant verhaaltje. Goed geschreven, het schrijverschap zit echt in de familie!