22. Pastoriekinderen

Bolsward 1958-1968

Pastorie BolswardIeder kind ondervindt de invloed van het werk van de ouders. Het moet zich aanpassen, maar vindt het ook heel gewoon. Onze kinderen waren niet slecht af: een ruim huis en een wilde tuin om in te spelen, ook met andere kinderen.

De studeerkamer was verboden terrein. Niet zo maar binnen­stormen en helemaal niet binnenkomen als pappa bezoek had.

Ons werk bracht mee dat zij wel eens mee mochten naar plaatselijke gebeurtenissen en dan samen met de burgemeesters­kinderen eerste rang stonden. Elk jaar naar Fredeshiem was een feest.

Van een pastoriekind wordt echter ‘meer dan het gewone’ verwacht. Op school werd er eenvoudig op gerekend, dat zij tot de ‘snuggere’ leer­lingen behoorden. Het gymnasium te Sneek zette hen al op een toekom­stige leerlingenlijst!

Op een dag kwam dochter Alida met de mededeling dat zij donderdag tussen de middag later thuis kwam, want zij ging op de markt ‘broekjes vouwen’. Een koopman in kinderonder­goed en sokjes vroeg hulp om zijn koopwaar bij het aflopen van de markt weer netjes op te vouwen. Een buurmeisje hielp hem, maar kwam niet klaar en nu mocht ze een vriendinnetje mee­brengen. De keus viel op Alida. “Ik kan er een kwartje mee verdienen.” Haar eerste zelfverdiende geld!

Op de bewuste marktdag echter kwam Alida woedend op de gewone tijd de keuken binnen.
“Ben je er nu al? Je zou toch broekjes vouwen?”
“Ik mag niet, want ik ben niet van het goede soort!”
De koopman had haar naam gevraagd en toen opgemerkt: “Ben je er één van de menniste dominee? Dan ben je niet van ons soort. Jij hoeft niet te vouwen.” Een ander meisje mocht wel aan het werk.
“En ik draag nooit meer kleren die je op de markt koopt, want dat spul is niet van mijn soort,” besloot mijn dochter woedend.

Marijke beleefde iets wat tragischer was. Er was een jonge vrouw over­leden die van doopsgezinde afkomst was. Leo leidde de begrafenis. Haar man bleef achter met drie kinderen. Het jongste jongetje (9) zat bij Marijke in de klas. Het kind was ook bij de begrafenis geweest.

De volgende dag kwam Pieter weer op school. Hij was nog helemaal uit zijn doen. Toen hij ons dochtertje zag, rende hij naar haar toe en zei: “Jouw vader weet waar mijn moeder is. Hij moet haar terughalen.”
Marijke schrok ervan, vooral toen in de pauze Pieter weer met hetzelfde verzoek kwam en om twaalf uur vroeg: “Vraag je het aan je vader?”
Marijke stormde met een strak gezichtje de keuken door, ne­geerde alle regels, rende de studeerkamer in, klom op Leo’s knie en snikte: “Jij moet naar Pieter toe, vandaag nog, want hij wil zijn moeder terug hebben! En ik, ik ga niet naar school, want hij vraagt het me steeds weer!” Leo had moeite om haar te kalmeren.

Ik belde de school op, dat ik mijn dochtertje die middag thuis hield en ging met haar naar Sneek om een nieuw winterjasje te kopen. Dat gaf afleiding. Toen wij thuis kwamen, was haar eerste vraag: “Ben je al bij Pieter geweest?”
“Nee, ik ga na het eten, dan is zijn vader ook thuis.”

Leo ging die dag aldus weer naar het rouwende gezin, om de kinderen te begeleiden. Een bijzonder moeilijke taak, ook ter wille van ons eigen kind. De volgende dag bracht ik Marijke naar school om de zaak aan de onderwijzer uit te leggen. Het was voor haar een hele opluchting dat Pieter de rest van de week thuis bleef en later nooit meer iets vroeg.

Het lief en leed in de pastorie wordt ook door de kinderen ge­deeld. Het heeft een grote positieve invloed op hun verdere leven gehad.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 24 november 2011 in het logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *