23. Rondom de kerst

Bolsward 1958-1968

kerststukje-9Voor een predikant met drie gemeenten zijn er in de jaren zestig rond de kerst dagen te weinig:
* drie adventavonden,
* drie kerstdiensten,
* drie kinderdiensten en
* drie oudejaarsdiensten.

Bovendien is de laatste week van het jaar bij uitstek geschikt om te trou­wen wegens belastingsfaciliteiten. Een huwelijks­dienst kan er dus ook nog bijkomen. Een heel drukke tijd dus, waar ook het gezin in deelt. Diverse stamppot­ten vervangen het kerstdiner. Zo heeft elk beroep zijn voors en tegens.

In veel gemeenten verzorgt de zusterkring in de dagen voor kerst een kerstattentie en -groet, die namens de gemeente bij zieke en bejaarde leden worden rondgebracht. Dus ook voor de zusters een drukke tijd. Eerst een middag kerststukjes ma­ken en groeten schrijven en dan later rondbrengen. Ik krijg vier adres­sen, dus twee middagen werk.

Mijn eerste bezoek is aan een zuster die door een knie­operatie aan huis gebonden is. Het wordt een gezellig be­zoekje en het kerststukje wordt in dank ontvangen.

Dan naar een broeder die onlangs zeventig jaar geworden is.
Zijn vrouw doet open: “Kom binnen, mijn man is bezig de tuin te spitten.”
“Ik kom met een kerstgroet van de gemeente voor de bejaarde leden.”
De vrouw schrikt. “Dat zal mijn man niet erg leuk vinden: hij wil nog niet tot de bejaarden gerekend worden.” Niet aannemen kan ook niet.

Even later roept zij haar man binnen voor de koffie en zegt, vóór ik de kans krijg: “Mevrouw van de dominee komt een kerstgroet brengen als dank voor al het werk dat je onlangs voor de verkoping hebt gedaan.”
“Ja, dat rad van avontuur liep vast, maar het is nu weer in orde en heeft veel opgebracht,” merkt de broeder trots op. “Heel aardig dat u deze groet komt brengen. Vrouw, geef het maar een goed plaatsje.”

Dat is dus met een menniste leugen opgelost en iedereen is tevreden, hoewel ik mij bij het naar huis gaan afvraag of de grens van zeventig nog wel zo ideaal is.

De volgende middag ga ik weer met twee stukjes op pad. Eerst naar een tweeënzeventigjarige zuster. In de gemeente zien wij haar nooit. Ik ken haar van de Huisvrouwen Vereni­ging, waar zij erg actief is. Op mijn bellen gaat dadelijk de deur open en de betreffende zuster staat daar met eveneens een kerststukje in haar handen. Op de trap, op elke trede staat ook een stukje.

“Hier klopt iets niet,” zegt zij. “U staat niet op mijn lijst van wegbrengsters.”
“Ik kom ook niets halen, ik kom iets brengen namens de ge­meente.”
“O… maar mijn huis staat vol stukjes, boven zijn er nog meer. Vanmiddag komen de rondbrengsters de kerst­groeten halen.”

Het is eigenlijk te gek om hier nog een kerststukje af te leve­ren. Het verdwijnt in de massa. Samen komen wij overeen dat ik de groet achterlaat en het stukje weer meeneem voor een ander. Dan vraag ik haar zakelijk naar de leeftijdsgrens die de Huisvrouwen voor hun kerstgroeten aanhouden; dat blijkt vijf­enzeventig jaar te zijn. Dit lijkt mij ook ver­standiger na deze twee ervaringen.

Mijn laatste bezoek is aan een oud echtpaar van tegen de tachtig jaar. Zij zijn gerepatrieerd uit Indië en zitten op hun bovenhuis bij een potkacheltje te kleumen. Hun denken, ja, hun hele wezen is nog in het warme land dat zij moesten ver­laten. Zij voelen zich in het koude winderige Friesland dood­ongelukkig. Energie om hun huis wat gezelliger te maken hebben zij niet meer. Zij zijn erg blij met mijn bezoek. De beide stukjes die ik bij hen achterlaat, brengen een kleine kerstsfeer in huis. Deze mensen moeten naar ons Rusthuis toe, peins ik op de terugweg. Dat gebeurde later ook.

De grens voor kerstgroeten is verlegd naar vijfenzeventig jaar en thans houden de meeste gemeenten tachtig jaar aan.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 22 december 1990 in hetlogo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *