Bolsward 1958-1968
Daar één van de kinderen als kleuter erg bang voor honden was, besloten wij zelf een hondje te nemen. Niet te groot, een ‘speelhond’. Wij werden op onze wenken bediend, want de volgende dag kreeg de hond van een kerkenraadslid uit Makkum jongen. Klein soort van onbekend ras uit ‘mennist nest’.
Zes weken later deed een klein zwart gladharig reutje met witte bef en teentjes zijn intrede in de pastorie. Hij werd Pittie genoemd. De kinderen waren er blij mee. De grote kunst bleek om hem binnen de tuin te houden, want hij kon gemakkelijk tussen de struiken door en zelfs door de eendenvijver. “Een Makkumer vrijbuiter,” zei Leo.
Mijn opvoedingspogingen werden door de politie verhinderd. Elke morgen deden de agenten in motor met zijspan hun ronde. Op de hoek bij ons huis werd gas teruggenomen en dan weer in volle vaart de Snekerstraat af. Dit schakelen werkte op Pittie. Als hij de kans kreeg, rende hij luid keffend achter de motor aan, gaf het aan het eind van de straat op en kwam dan met de tong uit de bek terugsukkelen. Het werd een dagelijks spelletje van agenten en hond.
Een jaar later kwam Pittie in een schapenweide terecht en rende achter de schapen aan. Een lam raakte in een sloot en verdronk. De hond van de menniste dominee was gezien, dus wij kregen de politie aan de deur met een proces-verbaal: “Zwart hondje, reu, genaamd Menno Simons.”
“Menno Simons? Welnee, hij heet Pittie.”
“Mevrouw, iedereen noemt de hond Menno Simons, zeker bij de politie.”
“Maar dat komt niet in het proces-verbaal,” zei ik.
Marktwaarde van het lam was ƒ 65,-. Wij moesten betalen.
Na dit gebeuren werd hij nog beter vastgezet. Onze boer in de kerkenraad wist het middel om de hond de schapenjacht af te leren. Bij de ram in het hok en hem er tijdig uithalen, dan zit de angst er goed in!
De kinderdienst werd altijd dadelijk na kerktijd in de gemeentezaal gehouden. Toen de meisjes zeven en elf jaar waren, besloot ik naar de kerk te gaan en hen een uurtje alleen thuis te laten. Zij kwamen later zelf naar de kerk en namen de hond aangelijnd mee. Wij namen hem dan weer mee terug naar huis.
Op een mooie voorjaarsmorgen gebeurde het. In plaats van de hond vast aan het kerkhek te zetten, maakten de kinderen hem los en de jeugd dartelde met Pittie over de straat en het kerkpleintje. Binnen in de kerk hoorde ik hem blaffen. Toen het laatste lied werd gezongen, deed de koster zoals gebruikelijk de kerkdeuren open. Dan begint Leo aan de uitzendingstekst.
Wat hoort hij daar? De stem van de baas! Pittie verlaat de kinderen en rent luid keffend van blijdschap de vermaning* binnen, de kanseltrap op en springt tegen Leo op. Het helpt niet dat Leo hem terugwijst. De koster komt erbij, maar deze deinst terug, want het blijde dier verandert in een vervaarlijk grommend monstertje met rechtopstaande haren en blikkerende tanden. Hij heeft de baas gevonden en gaat niet meer weg!
Ik moet erbij komen om de hond van de kansel te plukken. Houvast heb ik niet aan het spartelende dier. Met hem stijf tegen mijn lijf gedrukt, terwijl zijn poten recht vooruitsteken en hij mij onder mijn kin likt, verlaat ik de kerk. Buiten wordt hij vastgezet. De gemeente heeft even tijd nodig om van het voorval te bekomen en dan kan Leo de zegen uitspreken.
De meeste kerkgangers hebben de grap gewaardeerd, maar een bejaarde broeder is erg ontsticht en begint tegen mij: “Dat komt ervan, als je Menno Simons los laat lopen, dan rent hij de kansel op!”
“Menno Simons hoort inderdaad op de kansel, maar Pittie niet,” lach ik.
Het duurt even voor de broeder dit begrijpt, maar dan lacht ook hij.
* Doopsgezinde kerkgebouwen worden soms ook wel ‘vermaningen’ genoemd, omdat de gemeente daar ‘vermaand’, d.w.z. tot het goede aangespoord wordt.