35. In de rij van voorgangers

Sappemeer 1974-1979

sappemeer kleurDe pastorie te Sappemeer voldoet in alle opzichten aan het roman­tische pastoriebeeld. Een groot, ouderwets huis, wat naar achteren gelegen aan de belangrijkste straat van het dorp. Naast het huis, nog verder van de weg af de kerk en die tezamen gevat in een tuin die bijna park mag heten.

De pastorie is gebouwd in 1838, in de orde van grootte van een roy­ale boerenrenteniers­woning, rechthoekig model, vier schoorstenen op het dak, dubbele voordeur, twee grote voor­kamers en een ruim achterhuis. Voor alle uitgangen stoepjes. De bovenverdieping was na een eeuw verbouwd en bevatte nu vier grote slaapkamers en een zolder.

In tegenstelling tot de grote Groninger wo­ningen uit de 19e eeuw is dit huis een toonbeeld van menniste soberheid. Grijze beton­kleurige mu­ren. Groene luiken, die altijd rammelden. Geen versiering bo­ven deur of raam. Boven de voordeur geen Groninger levens­boom, maar een zonmotief.

De woning was voor onze komst grondig opgeknapt, maar de be­kende kwalen van oude huizen bleven: ramen die niet in je eentje op te schuiven waren en altijd wel ergens een lek. De ver­trouwde ‘water­muziek’ in potten, blikjes en emmers weer­klonk hier ook.

Wij waren het achtste gezin dat hier kwam wonen en wij ont­dekten al spoedig de sporen die onze voorgangers sedert 1838 hadden nagelaten. In de diepe kast in de studeerkamer lagen mappen, boekjes en notities die de namen van onze zeven voorgangers droegen.

In de gang stond een grote staande klok. Erfstuk van ds. C. Ter na­gedachtenis aan onze voorgangers werd de klok elk week op­gewonden en twee keer per jaar ge­wreven.

Van ds. B. was bekend dat hij met zijn vrouw op zondag na de dienst een glaasje madera dronk in het prieel, dat nu hout­opslag is geworden.

De zonen van ds. C. beklommen de bomen om tijdens de dienst in de kerk te kunnen kijken en ook het schuur­dak was voor hen niet veilig. Geen Sappemeerster jon­gen waagde het om in hun jaren ongevraagd het kerken­erf te betreden! Hun zuster kwam ons nog bezoeken en vertelde die oude pastorie­verhalen.

Ds. K. had het altijd vreselijk koud gehad in dit, toen nog door kolen verwarmde huis. Wij konden dit meevoelen, vooral toen wij onze aardgasrekening zagen. Wij woon­den zelfs boven op de gasbel!

Door de zolderverbouwing waren er loze hoeken over­geble­ven die tijdens de oorlog werden omgebouwd tot ‘duik­hokken’. De pastorie had tussen 1940-1945 diverse onder­duikers ge­herbergd. De toe­gang tot deze verblijven was zo goed verbor­gen, dat ik ze pas na een grondige speurtocht ontdekte. Het was mij toen duidelijk waarom ds. Z. in de oor­log zijn studeer­kamer naar boven had ver­plaatst. Niet alleen omdat het boven warmer was!

In de tuin waren tijdens de stormen van 1972 en 1973 diverse bo­men omgewaaid. Zij moesten met tractoren worden weg­gesleept en toen kwamen de fundamenten van een voor­malige kosterij en paarden­stalling aan de oppervlakte. De voortuin is een grote gazon­kuil, waar­schijnlijk een ingeklonken vijver en in het voorjaar wordt hij bedekt met een tapijt krokus­sen en sneeuwklokjes. Naast het huis staat een zeer oude bruine beuk. De ro­zen van mevr. Z. bloeiden langs het kerken­pad en ik liet aan onze opvolgers narcissen en de brem na.

Op een oude pastorie drukt een hele rij van ‘voor­gangers’ hun stem­pel.


Deze column verscheen oorspronkelijk op 16 november 1991 in het

logo Algemeen Doopsgezind Weekblad

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *